21 sep Basisuitrusting
‘Zo’n grijze dag moet je gewoon zelf inkleuren.’
Ja, het is mijn motto. Ik weet het en strooi ermee als ware het gekleurde confetti. Als mijn dochter zich stierlijk verveelt of haar tweelingzus níet de perfecte tekening maakt. Ik troost mijn jongste ermee na een ruzie met een vriendje. Zodat ze beseffen, écht beseffen dat ze invloed hebben op hun gevoel. Dat ze de regie hebben over hun leven. Dat ze elke dag stiften én kleurpotloden én een puntenslijper bij zich moeten dragen. Als basisuitrusting voor de grijze dagen die er soms zijn.
En hoewel ik ook buiten de carnavalsdagen lustig strooi met confetti in alle kleuren van de regenboog en ik slingers maak van lettervermicelli, heb ook ik soms een rotdag. Ik kan me dan doelloos voelen en als ik merk dat ik moet gaan kleuren, besef ik dat ik mijn basisuitrusting niet bij me heb.
Ik kijk om me heen. Ik ben in het bos en de lucht is grijs. Ik zie weinig door een flinke sliert dichte mist. Opeens besef ik dat ik geen gekleurd, maar een zwart rokje draag.
2+1
Het is koud en nat vandaag en de regen slaat me in het gezicht. Ik heb geen paraplu bij me. Zelfs geen grijze. Ik denk aan de meneer die me dit weekend tijdens een workshop beledigde. Ik begrijp oprecht niet waarom dit nodig was. Ik zie de kassajuffrouw voor me die bozig met me in discussie ging over een ‘2+1 gratis’ actie. Verdorie waar zijn mijn kleurpotloden?
In de verte meen ik mijn twee pestkoppen van de middelbare school te zien lopen. Wat raar, ze zijn niks veranderd. Ik ben de veertig gepasseerd en zij lijken geen dag ouder dan vijftien.
Ze komen naar me toe en ik veeg het water uit mijn ogen. Ik verbeeld het me niet: twee vijftienjarige pubers lopen doelgericht mijn kant op. Ze komen steeds dichterbij. En dan zie ik dat zij niet de pestkoppen uit havo 2 zijn. Sterker nog: ik ken ze niet. ‘Ik denk dat u wel wat kleur kunt gebruiken mevrouw’, zegt de grootste en hij pakt een grote doos vol vers geslepen kleurpotloden uit zijn rugzak.
REGENBOOG
Met stomheid geslagen neem ik de doos die hij me voorhoudt aan. Ik kijk hem aan en zie dat zijn ogen kobaltblauw zijn. Zijn jas is knalrood. Ik kijk langs hem heen en zie hoe mooi de bomen vandaag zijn. Warme tinten oranje, geel en rood kleuren het bos en mijn dag. Wat heeft het mos een prachtige groene kleur en wat staan er lieflijke paddenstoelen in het bos.
Ik denk aan de man die me zo beledigde. Hoe zou het met hem gaan? Ik vraag me af of de kassajuffrouw soms ook grijze dagen heeft. En die jochies uit havo 2. Ik hoop dat het hen goed gaat. Met een glimlach op mijn blozende gezicht geef ik de kleurpotloden terug aan de vijftienjarige. Dan ren ik naar huis om potloodpunten te slijpen en een kleurige regenboog te tekenen…